Filips II (Valladolid, 21 mei 1527 - San Lorenzo de El Escorial, 13 september 1598) was heerser over Castilië, Aragón (deze landen vormden samen Spanje), Napels, Sicilië, de Spaanse Nederlanden en Portugal. Door deze personele unies had Filips dynastiek verschillende volgnummers, maar hij staat het bekendst onder de naam Filips II die verwijst naar zijn koningschap over Castilië.

Hij was heerser van het grootste koloniale rijk in de 16e eeuw, dat in 1580 bovendien Portugal annexeerde, destijds de enige andere koloniale mogendheid. Daardoor had hij veel geld beschikbaar voor de strijd tegen de islamitische Ottomanen en inmenging in de Europese godsdiensttwisten; daartoe kan ook de Nederlandse Opstand gerekend worden, hoewel daarin ook andere motieven een rol speelden. Samen met zijn tweede echtgenote Maria I van Engeland was hij, tot haar dood, gedurende vier jaar ook koning van Engeland, in de hoop een katholieke troonopvolger te kunnen verwekken die zou heersen over Engeland en over de Nederlanden. Pas bij zijn vierde en laatste vrouw kon hij de gewenste mannelijke troonopvolger voor Spanje verwekken. Onder zijn bewind bereikte Spanje het hoogtepunt van zijn macht, maar Filips zette zijn land op een spoor van economische uitputting en cultureel verval, hetgeen na zijn dood gevolgen zou hebben voor Spanjes status als grote mogendheid.

 

Overgrootouders Keizer Maximiliaan I (1459–1519

Maria van Bourgondië (1457–1482)Ferdinand II van Aragon (1452–1516)

Isabella I van Castilië (1451–1504)Ferdinand van Viseu (1433–1470)

Beatrix van Portugal (1430–1506)Ferdinand II van Aragon (1452–1516)

Isabella I van Castilië (1451–1504)GrootoudersFilips I van Castilië (1478–1506)
∞ 1496
Johanna van Castilië (1479–1555)Emanuel I van Portugal (1469–1521)

Maria van Aragón (1482–1517)OudersKeizer Karel V (1500–1558)
∞ 1526
Isabella van Portugal (1503–1539)Filips II van Spanje (1527–1598)

 

Sinds Filips' definitieve vertrek uit de Nederlanden in 1559 was de politieke situatie daar steeds verder verslechterd. Filips kon de aartsbisschop van Mechelen, Granvelle, niet langer handhaven als hoogste raadsheer van de toenmalige landvoogdes, Filips' halfzuster Margaretha van Parma en riep hem in 1564 voorgoed terug. Hij werd door de Nederlandse edelen en de Staten-Generaal te veel gezien als zetbaas, die namens de koning aan de touwtjes trok, naast de onervaren Margaretha. Het ging de edelen echter niet in de eerste plaats om de persoon Granvelle, maar om de hoge belastingdruk, de inbreuken op de traditionele bevoegdheden van de gewesten en om de al uit de tijd van Karel V daterende anti-ketterse plakkaten. Vooral in Vlaanderen, maar ook in Zeeland en Holland in de de Noordelijke Nederlanden had het protestantisme flink wortel geschoten. Filips probeerde in zijn brieven uit het bos van Segovia in oktober 1565 duidelijk te maken dat hoop op verzachting van de anti-ketterse maatregelen ijdel was.

In 1566 werd desondanks het Smeekschrift der Edelen ingediend bij de betrekkelijk populaire landvoogdes, met het verzoek de Inquisitie op te heffen. De circa 200 edelen werden door haar adviseurs weggehoond en uitgemaakt voor 'gueux' (bedelaars). Margaretha stemde echter in met een voorlopige opschorting van de activiteiten van de Inquisitie, zodat de edelen handtekeningen konden verzamelen, die dan met het Smeekschrift bij Filips II zelf zouden kunnen worden ingediend. Daar zou het echter nooit van komen. Zodra de repressie in 1566 na tientallen jaren opgeschort was, braken het doperse en het calvinistische protestantisme door in het publieke leven, in de vorm van massaal bezochte hagenpreken en op gewelddadige wijze in de beeldenstorm.

 
Fernando Álvarez de Toledo, doorAnthonis Mor van Dashorst

Daarop stuurde Filips II de reeds geduchte hertog van Alva om orde op zaken te stellen. Tegen het keiharde optreden van Alva brak al spoedig fel protest uit. Margaretha van Parma trad zelfs uit protest af en vertrok naar Italië, waarna Alva tot landvoogd werd benoemd. De graven Egmont enHoorne, twee der voornaamste edelen, werden onthoofd op de markt in Brussel en Willem van Oranje ontsnapte maar net op tijd naar Duitsland, net als vele andere edelen. De combinatie van enerzijds militaire en godsdienstige repressie en anderzijds een verzwaring van de belastingen (de "Tiende penning"), verhardde de tegenstellingen alleen maar; zelfs veel katholieken keerden zich tegen het bewind. Vanaf 1568 was de Nederlandse Opstand een feit en zou uitlopen op de Tachtigjarige Oorlog.

Veldslagen volgden elkaar op in Oosterweel, Heiligerlee en Jemmingen en een Slag op de Zuiderzee met de Watergeuzen. De watergeuzen hadden van Willem van Oranje kaperbrieven gekregen en namen in 1572 Den Briel in. Ook Vlissingen viel in handen van de opstandelingen, die daar een naaste adviseur van Alva in het openbaar ophingen. Een moordpartij in Mechelen door Spaanse troepen in oktober 1572 bracht de Zuidelijke Nederlanden weer enigszins in het gareel, maar gelijksoortige maatregelen in Naarden en Zutphen (nov./dec. 1572) hadden het tegengestelde effect in de noordelijke Nederlanden. In 1573 werd Haarlem door de Spanjaarden ingenomen en zwaar gestraft, maar Alkmaar doorstond in dat jaar een beleg. In december van dat jaar werd Alva ontslag verleend als landvoogd, officieel om gezondheidsredenen. Hij had inderdaad een zwakke gezondheid, maar het was wel duidelijk dat zijn missie, orde op zaken stellen, niet gelukt was. Luis de Zúñiga y Requesens werd als opvolger benoemd. Deze slaagde er niet in Leiden in te nemen en nam een wat mildere houding aan, want hij schafte de gehate Tiende Penning af. Zijn houding verhardde echter weer toen de onderhandelingen van Breda mislukten. In maart 1576 overleed De Requesens plotseling.

De strijd in de Nederlanden, de toenemende spanningen met Engeland en de voortdurende invasiedreiging van Ottomaanse zijde legden een forse druk op de staatskas. De komende tientallen jaren zou Spanje enkele malen bankroet worden verklaard. Achterstallige betaling van soldij aan zijn soldaten leidde op 4 november 1576 tot een rampzalige plundering vanAntwerpen, die bekend geworden is als de Spaanse Furie.

 
De Grote Markt van Antwerpen met het Stadhuis tijdens de Spaanse furie, een muiterij die uitbrak wegens achterstallige soldij voor de Spaanse troepen

De anti-Spaanse sentimenten in de Nederlanden werden hierdoor aanzienlijk versterkt, ook onder katholieken. Willem van Oranje kon daardoor op 8 november van dat jaar een groot politiek succes boeken, de Pacificatie van Gent, die zijn ideaal van bestuurlijke eenheid van de Nederlanden op basis van godsdienstvrijheid dichterbij bracht. De nieuwe landvoogd Juan van Oostenrijk, die inmiddels De Requesens was opgevolgd, bereikte een moeizaam compromis met de bij de pacificatie verenigde gewesten in de Unie van Brussel.

De eenheid onder de gewesten en het compromis met de nieuwe landvoogd bleken slechts tijdelijk. Twee jaar later bracht landvoogd Don Juande opstandige gewesten een verpletterende nederlaag toe in de Slag bij Gembloers. Daarna boekten de resterende opstandige gewesten op 1 augustus 1578 in de Zuidelijke Nederlanden nog een redelijk succes in de slag bij Rijmenam, omdat de Spanjaarden nog steeds wanhopig krap bij kas zaten. Bovendien overleed Juan van Oostenrijk datzelfde jaar op 31-jarige leeftijd. In 1579 vielen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden toch weer uiteen in de protestantse Unie van Utrecht en de katholieke Unie van Atrecht. De Opstand had in de Noordelijke Nederlanden inmiddels vaste politieke vorm gekregen, die in 1581 leidde tot het Plakkaat van Verlatinghe, waarmee de noordelijke Staten-Generaal Filips II ‘verlaten’ (afgedankt) verklaarde van zijn macht. Aanvankelijk was het hun bedoeling om de soevereiniteit over te dragen aan de Franse prins Frans van Anjou en daarmee Frankrijk als bondgenoot te werven, maar dit was geen succes. Zijn katholicisme was moeilijk te aanvaarden en er ontstonden competentiekwesties tussen de Franse prins en de Staten-Generaal. Nadat een "feestelijke intocht" van Anjous troepen in Antwerpen uitliep op de Franse Furie vertrok hij weer (1583).